Vanaf de jaren 50 tot en met de jaren 80 van de vorige eeuw werd er in de bouw waaronder ook de scheepsbouw vaak gebruik gemaakt van asbest. Asbest had veel voordelen want het was goedkoop, isolerend, brandwerend en sterk.
Pas later bleek dat asbest schadelijk kan zijn voor de menselijke gezondheid. Bekend werd dat mensen ernstig ziek kunnen worden van het werken met asbest. De blootstelling aan asbest kan leiden tot ziektes zoals mesothelioom, asbestose en longkanker.
Een van de kenmerken van deze ziekten is dat zij zich veelal pas zeer lang na de blootstelling aan asbest openbaren. Degene die is blootgesteld komt dus pas na zeer lange tijd te weten dat hij ziek is.
Veelal wordt hij dan geconfronteerd met verjaringstermijnen. Verjaringstermijnen dienen de rechtszekerheid. In Nederland geldt in asbestzaken de absolute verjaringstermijn van 30 jaren. Dit kan met zich meebrengen dat de vordering op de partij die aansprakelijk gesteld zou kunnen worden reeds is verjaard voordat de schade zich openbaarde.
In het arrest van 28 april 2000 (Van Hese/De Schelde, ECLI:NL:HR:2000:AA5635) heeft de Hoge Raad aangegeven dat in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de 30 jarige verjaringstermijn.
Hierbij heeft de Hoge Raad een zogenaamde gezichtspuntencatalogus gegeven. Aan de hand van 7 gezichtspunten moet worden afgewogen of het in een specifieke zaak redelijk is om de absolute verjaringstermijn van 30 jaar te doorbreken.
Concreet gaat het om de navolgende gezichtspunten:
A) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en –mede in verband daarmede– of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;
B) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak of een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
C) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
D) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
E) of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
F) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
G) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
Vorig jaar heeft de Hoge Raad in de zaak Maersk (HR 24 maart 2017 ECLI:NL:HR:2017:495) geoordeeld dat een beroep op de absolute verjaringstermijn niet in strijd is met het Europees verdrag voor de rechten van de mens. In de zaak bevestigt de Hoge Raad ook dat uit het oogpunt van individuele gerechtigheid ten opzichte van de benadeelde het moeilijk te aanvaarden is dat een vordering is verjaard die de benadeelde nooit geldend heeft kunnen maken maar dat de absolute verjaringstermijn uit het oogpunt van rechtszekerheid en van billijkheid jegens de aangesproken partij toch de hoofdregel blijft waarin slechts in uitzonderingsgevallen van kan worden afgeweken.
Dat de uitkomst van de weging van de gezichtspunten uit het arrest Van Hese/De Schelde afhankelijk is van de omstandigheden van het geval maakt de toegang tot de rechter niet onvoldoende effectief aldus de Hoge Raad. Van de door de Hoge Raad in dat arrest genoemde gezichtspunten blijken de gezichtspunten C (de verwijtbaarheid), E (de mogelijkheid tot het voeren van verweer) en G (het voortvarendheidsvereiste) het meest bepalend voor het uiteindelijke oordeel met betrekking tot de verjaring. De gezichtspunten A., B., D. en F. worden doorgaans van minder belang geacht door de feitenrechters.
Voor meer informatie over verjaring kunt u contact opnemen met mr. Thomas van Dijk op nummer 079-3239558 of via e-mail: t.vandijk@advocaatvandijk.nl