• +31 (0)79 323 9558
  • Röntgenlaan 5, 2719DX Zoetermeer

Nieuw bewijsrecht: wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

Nieuw bewijsrecht: wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

Inleiding

1 januari 2025 is de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht in werking getreden. Uitgangspunt is het vereenvoudigen en verduidelijken van de mogelijkheden voor partijen om vooraf en tijdens een civiele procedure belangrijke informatie te krijgen over een geschil. De wetswijziging heeft ook gevolgen voor de letselschadepraktijk, in dit artikel worden de belangrijkste veranderingen en daarbij behorende gevolgen besproken.

 

Actieve rol van de rechter

Voor de wetswijziging diende de rechter ‘lijdelijk’ te zijn. Hij mocht enkel beslissen op geschilpunten die partijen zelf naar voren brachten en diende een afwachtende houding aan te nemen. In het nieuwe bewijsrecht krijgt de rechter een actievere rol. Uitgangspunt is dat de rechter na de mondelinge behandeling uitspraak kan doen. Daarvoor moet alle benodigde informatie uiterlijk aan het einde van de mondelinge behandeling beschikbaar zijn.

 

In artikel 24 lid 2 Rv krijgt de rechter de bevoegdheid en ruimte om mogelijke argumenten die uit het partijdebat volgen, met partijen te bespreken. Hij kan vragen stellen, inlichtingen inwinnen en suggesties doen. Ook zullen rechters vaker gebruik maken van de mogelijkheid om partijen op te dragen voorafgaand aan de mondelinge behandeling aanvullende informatie en stukken aan te leveren, dit in het kader van hun actievere regierol bij waarheidsvinding. De rechter die met partijen actief bijdraagt aan de waarheidsvinding en sturing geeft aan het procesverloop dient wel het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor toe te passen. Daarnaast draagt de rechter verantwoordelijkheid voor procedurele rechtvaardigheid. Het is de rechter dan ook nog steeds niet toegestaan om een van de partijen aan een mogelijk verweer te helpen of zelf argumenten aan te dragen.

 

Vrije bewijswaardering

De in artikel 164 lid 2 Rv opgenomen beperkte bewijskracht van de partijgetuigen vervalt. Eerder was het zo dat een rechter een door een partij te bewijzen stelling niet bewezen mag achten op basis van uitsluitend diens eigen getuigenverklaring (tenzij die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs).

 

Met de wetswijziging wordt de bewijswaarde van een partijgetuigenverklaring aan het vrije oordeel van de rechter overgelaten. Wel moet de rechter verklaringen met een zekere behoedzaamheid beoordelen. Ondanks deze behoedzaamheid hoeft het feit dat enkel de benadeelde zijn stellingen over de toedracht van een ongeval kan onderbouwen, niet automatisch te leiden tot afwijzing van zijn vordering.

Door de wetswijziging kan bijvoorbeeld een slachtoffer van een ongeval nu zelf als getuige optreden, zonder dat aan zijn verklaring automatisch minder gewicht toekomt. Dit kan met name relevant zijn als er buiten het slachtoffer zelf geen andere getuigen van een ongeval zijn. Bij verkeersongevallen maar zeker ook bij arbeidsongevallen komt dit voor.

 

Versterking positie inzagerecht

De wetswijziging versterkt het inzagerecht, door het op gelijke voet te stellen met andere bewijsverrichtingen. Het nieuwe inzagerecht is opgenomen in artikel 194-196 Rv en biedt partijen meer mogelijkheden om informatie die relevant is voor hun procespositie, zonder tussenkomst van de rechter, in te zien. Niet alleen traditionele documenten, maar ook moderne vormen van informatie zoals computerbestanden vallen hieronder. Het inzagerecht geldt echter enkel voor specifieke, relevante informatie en kan niet worden gebruikt voor te brede verzoeken, zoals volledige dossiers.

 

Voorwaarden voor het recht op inzage houden in dat (i) de verzoeker partij moet zijn bij de rechtsbetrekking waarop het inzageverzoek ziet, (ii) de informatie die wordt verzocht moet voldoende bepaald zijn en (iii) de verzoeker moet hierbij een voldoende belang hebben. Verkrijgt een partij bepaalde informatie niet, dan kan het recht op inzage via de rechter worden afgedwongen. Geen recht op inzage bestaat als degene die over de verzochte informatie beschikt zich op een verschoningsrecht kan beroepen of als gewichtige redenen zich tegen de informatieverstrekking verzetten. Ten aanzien van het verschoningsrecht valt daar nu ook de (ex-)levensgezel van een partij in de procedure onder.

 

Een verzoekschriftprocedure voor alle voorlopige bewijsverrichtingen

De verschillende mogelijkheden om voorafgaand aan een procedure via de rechter toegang te krijgen tot informatie en bewijs, worden samengevoegd in één regeling voor voorlopige bewijsverrichtingen. In een verzoekschriftprocedure kan om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen worden verzocht. Onder de voorlopige bewijsverrichting vallen niet allen het getuigenverhoor en deskundigenonderzoek, maar ook de descente en het verzoek inzage in bepaalde bescheiden.

 

Tegen beslissingen van de rechter op het verzoek om één of meer voorlopige bewijsverrichtingen staat geen hoger beroep of cassatie meer open, tenzij de rechter daar toestemming voor geeft. Tegen een beslissing tot toe- of afwijzing van een inzageverzoek voorafgaand aan de procedure staat voor elke partij wel nog steeds hoger beroep en cassatie open.

 

De samenvoeging maakt het mogelijk om verschillende bewijsmiddelen in één verzoek te combineren. Zo kunnen in een relatief korte procedure bijvoorbeeld zowel getuigen worden gehoord als deskundigen worden aangesteld. Deze veranderingen stimuleren het snel verkrijgen van informatie en bewijs.

Overgangsrecht

De veranderingen gelden voor procedures die na 1 januari 2025 aanhangig zijn gemaakt. Als de rechter in eerder aanhangige procedure na 1 januari 2025 uitspraak doet, is op een eventueel volgende instantie het nieuwe procesrecht wel van toepassing.

 

Voor meer informatie zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-62.html

of neem contact op met mr. T.J.J. van Dijk (t.vandijk@advocaatvandijk.nl / 079-3239558)



Deel dit bericht:  

LinkedIn
Share
Copy link
URL is succesvol gekopieerd!



1 T.R.B. de Greve & P.M. Vos, ‘Het procesrechtelijke stel- en bewijsmoeras in een nieuw jasje, Tijdschrift overeenkomst in de rechtspraktijk 2024, nr. 8, p. 21-22.

2 J. Keizer, ‘Stille revolutie in het bewijsrecht’, Letsel & Schade 2024, nr. 4, p. 3.

3 J.M.I. Vink, ‘Vereenvoudiging en modernisering van de regels in het civiele bewijsrecht, FJR 2024/57, p. 301.

4 Eindtekst 35 498 Tweede Kamer.

5 J. Keizer, ‘Stille revolutie in het bewijsrecht’, Letsel & Schade 2024, nr. 4, p. 3-4.

6 B.G.M. Bijnen & L. Boor, ‘De betekenis van onzekerheid over de toedracht bij werkgeversaansprakelijkheid voor arbeidsongevallen’, TVP 2023, nr. 3, p. 82.

7 J.M.I. Vink, ‘Vereenvoudiging en modernisering van de regels in het civiele bewijsrecht’, FJR 2024.57, p. 300.

8 P.F. Lock, ‘De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht: wat er (niet) gaat veranderen’, Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 2024, nr. 3, p. 74.

9 J.M.I. Vink, ‘Vereenvoudiging en modernisering van de regels in het civiele bewijsrecht’, FJR 2024/57, p. 298.

10 Artikel 200 Rv.

11 Kamerstukken II 2021-2022, 35 498, nr. 7, p. 3.