Indien iemand letsel oploopt door een ongeval wordt in veruit de meeste gevallen de geleden schade en het bedrag van de nog te lijden schade (de toekomstige schade) in één keer uitbetaald aan het slachtoffer. Deze wijze van het vergoeden van de schade verdient vaak de voorkeur nu een schadezaak daarmee in één keer afgehandeld wordt.
Een nadeel van een eenmalige uitbetaling van schadevergoeding is echter dat door inflatie het geldbedrag dat aan het slachtoffer wordt uitgekeerd in waarde kan dalen. Met de werking van inflatie maar ook met de hoogte van de rente dient daarom al rekening te worden gehouden bij de berekening van de omvang van de schadevergoeding.
Uit een uitspraak van de rechtbank te Midden-Nederland uit 2019, die uitvoerig wordt behandeld in een eerdere blog, bleek dat in het verleden vaak werd uitgegaan van een rekenrente van drie procent (een rendement van zes procent en een inflatie van drie procent). Deze uitgangspunten zijn echter al lang niet meer realistisch nu in de huidige economische tijden een te behalen rendement van zes procent door een particulier nagenoeg nooit voorkomt. Ook overtreft de inflatie van de laatste jaren het door een particulier te behalen rendement op een spaarrekening en/of staatsobligaties.
In een recent vonnis van de rechtbank Den Haag zijn uitgangspunten geformuleerd ten behoeve van de kapitalisatie van schadevergoeding. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank, gezien van uit de positie van het slachtoffer, ten aanzien van de berekening van de rekenrente gunstiger dan in eerdere zaken. In deze zaak ging het om een aanrijding tussen een fietser en een tram. Als gevolg van deze aanrijding liep de fietser zeer ernstig letsel op. Allianz (de verzekeraar van het trambedrijf) heeft namens het bedrijf aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval. Het slachtoffer en de verzekeraar hebben gepoogd de aansprakelijkheid in één keer af te wikkelen maar hier kwamen zij niet uit. Partijen verschilden onder meer van mening over de vraag hoe de schade die door het slachtoffer in de toekomst nog geleden wordt, moet worden gekapitaliseerd.
De rechtbank Den Haag overweegt in haar vonnis dat indien in één keer een bedrag moet worden uitgekeerd zowel de al geleden schade als de nog te lijden toekomstige schade gedekt moet zijn. De toekomstige schade zal moeten worden gekapitaliseerd. Hierbij moet rekening worden gehouden met het rendement dat de benadeelde over het ontvangen bedrag kan genereren en met de inflatie. De rechtbank herhaalt een beslissing van de Hoge Raad uit 1959 waarin overwogen werd dat aan een letselschadeslachtoffer die in de toekomst jaarlijks terugkerende schade zal lijden, een zodanig bedrag dient te worden uitgekeerd dat het voldoende is om ieder jaar een bedrag op te nemen ter hoogte van de jaarschade. Aan het slachtoffer moet de grootst mogelijke zekerheid worden geboden dat ook de schade die in de toekomst geleden zal worden aan hem uitbetaald wordt (Hoge Raad 24 april 1959, ECLI:NL:HR:1959:24, NJ 1959/603).
De rechtbank overweegt dat het ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van rente en inflatie aankomt op de redelijke verwachting van de rechter hierover. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat de benadeelde de toekomstige schade ook daadwerkelijk kan dragen. Wordt namelijk gerekend met een te hoog rentepercentage of een te lage inflatie dan kan dit ertoe leiden dat de benadeelde zijn schadevergoeding al een aantal jaren voor de gehanteerde einddatum verbruikt heeft.
Allianz betoogde ook dat het slachtoffer zijn schadevergoeding diende te beleggen om zo een hoger rendement te halen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat van de benadeelde niet kan worden verlangd dat hij risico’s neemt door het ontvangen geld te beleggen. De rechtbank gaat voor de berekening van het rentepercentage uit van de rentepercentages die het slachtoffer op dit moment over zijn vermogen kan ontvangen.
Er wordt om de rekenrente te bepalen dus gekeken naar de percentages die op dit moment realistisch zijn. Wat betreft de toekomstige rekenrente gaat de rechtbank Den Haag nu voor de eerste vijf jaar uit van een rente van 0% en een inflatie van 1,5%. Voor de middellange termijn (de periode tussen de zes en twintig jaar na kapitalisatie) hanteert de rechtbank een rente van 1,3% en een inflatie van 2%. Voor de periode na twintig jaar hanteert de rechtbank een rente van 2% en een inflatie van 2%. Daarmee stelt de rechtbank de langjarige rekenrente op 0%.
Concluderend komt de rechtbank in deze uitspraak wat betreft de rekenrente het slachtoffer vergaand tegemoet. Door te overwegen dat van een slachtoffer niet verwacht mag worden dat risico wordt genomen door het ontvangen geld te beleggen om zo een hoger rendement te behalen, worden de belangen van een letselschadeslachtoffer veilig gesteld. Ook door uit te gaan van een realistische inschatting van de rente en de mate van inflatie door de rechter, doet de rechtbank recht aan de belangen van letselschadeslachtoffers.
Meer informatie?
Mocht u vragen hebben over kapitalisatie, rekenrente of over de begroting van letsel- of overlijdensschade neemt u dan contact op met mr. T.J.J. van Dijk, letselschadeadvocaat in Zoetermeer (telefoonnummer 079-323 95 58).